Blog: Hoe krijgen we kinderen aan het lezen?
Zo nu en dan heb ik het voorrecht boeken te mogen ontvangen van uitgeverijen om die te recenseren. Al enige tijd keek ik dan ook reikhalzend uit naar de dichtbundel ‘Gelukkig en blij’ van Edward van de Vendel en Martijn van der Linden. Toen het langverwachte pakketje eindelijk werd bezorgd, maakte ik het vol verwachting open. De teleurstelling was groot toen bleek dat er niet een schitterende dichtbundel inzat, maar een exemplaar van ‘Dogman’. Enigszins teleurgesteld liet ik het boek aan mijn kinderen zien. Hun reactie echter was ongekend: allebei mijn dochters sprongen op en kregen bijna ruzie wie van hen als eerste deze Dogman mocht lezen. Zó enthousiast hadden ze nog niet eerder gereageerd op door mij ontvangen post.
Het stak een beetje. Ik, de moeder, de leesbevorderaar, de docent, die haar kinderen altijd in contact probeer te brengen met boeken die vol staan met rijke teksten. En nu, haar kinderen, die zo enthousiast reageerden op een boek dat in mijn ogen niet aantrekkelijk was. De kinderen lazen het, lazen het nog een keer en leenden vervolgens de rest van de serie bij de bieb. Ik probeerde van het boek af te komen, maar dat lukte niet.
Ik accepteerde het. Eerder hadden we dit soort momenten namelijk ook gehad. De kinderen die graag Rutger en Thomas willen luisteren via een luisterboek, de stapels Tina’s die keer op keer op keer gelezen werden, terwijl ik hier thuis een boekenkast vol heb staan met literaire pareltjes. Zo langzaamaan leer ik het: ik kan mijn kinderen op allerlei manieren in contact brengen met de boeken die ik lees en dat heeft effect, maar er moet ook ruimte zijn voor hun eigen smaakontwikkeling, voor hun eigen zoektocht en daarbij hoort soms ook een boek van ‘De zoete zusjes’, een ‘Waanzinnige boomhut’ of een ‘Kapitein Onderbroek’. En daar is niets mis mee.
Ook in het onderwijs is het een discussie die al jarenlang gaande is. Leerlingen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs mogen geen young adults lezen en al helemaal geen romantische pulp die niet literair is en leerlingen in het primair onderwijs moeten vooral ver wegblijven van lectuur. De praktijk is echter anders. In de jaren dat ik lesgaf op de pabo ben ik in contact gekomen met heel veel studenten die niet van lezen hielden of die wel van lezen wilden houden, maar geen idee hadden hoe ze dat dan moesten aanpakken: je leerlingen laten lezen. En nu zie ik jullie wijzende vingertje gelijk voor me, zeker. ‘Dat is toch de taak van de pabo? Jullie doen veel te weinig op het gebied van leesbevordering!’ En misschien is dat wel zo, deden we te weinig.
Maar de praktijk is weerbarstig. Veranderingen moeten langs managers, directeuren en bestuurders die ook bepaalde belangen hebben. Net als op basisscholen en binnen het voortgezet onderwijs, waar methodes stevig voet aan de grond hebben gekregen en het voor enkele enthousiastelingen hard werken is om een heel team mee te krijgen. En dan altijd dat oordeel dat klaarstaat: hoe durf je in je klas zulke leespulp toe te staan?
Ja, ook ik ben van het wijzende vingertje geweest. Ben je docent, dan moet je van lezen houden, dan moet je ervoor zorgen dat al je leerlingen vaardige lezers worden door middel van de beste literaire boeken die door de mensen die niet voor de klas staan goed bevonden worden. Maar ik sta ook voor de klas, weer terug in het voortgezet onderwijs waarin ik weer word meegenomen in de ratrace die het onderwijs kan zijn. En ja, op onze school werken we vakoverstijgend waarbij literatuur een grote rol speelt. Ik lees voor, ik leid samen met iemand van de mediatheek een boekenclub, we denken na over hoe we een boekenclub kunnen opzetten voor leerlingen uit de bovenbouw, er staan leesboeken in alle lokalen Nederlands die leerlingen gewoon kunnen pakken, we hebben zwerfboeken, kortom: we doen ons best en we lezen, we lezen, we lezen. Maar er is ook een curriculum, er zijn kerndoelen, toetsweken en er is de waan van de dag waarin we soms ten onder gaan. Wat ik hiermee wil zeggen: de oplossing is niet eenduidig.
Jeroen Dera oppert in het artikel ‘Is de kinderliteratuur aan het versimpelen? En zo ja, is dat erg’ dat onlangs in de Volkskrant verscheen om een top 250-lijst op te stellen voor alle basisscholen zodat ze in contact kunnen komen met de rijke literatuur die nodig is voor een goede ontwikkeling van het kind. Goed idee, alhoewel zulke initiatieven al bestaan. Wat te denken van de Top40 van Frappante Fragmenten, de Grote Vriendelijke Honderd van de Grote Vriendelijke Podcast en de top 100 kinderboeken van de Schoolbieb op Orde? Het probleem is echter dat zo’n top-zoveel weinig voorstelt zonder docenten die er kennis van hebben. Dat is waar ik voor pleit: goede begeleiding van docenten op het gebied van jeugdliteratuur. Maar ja, dan komen we weer terug in die vicieuze cirkel waar we nooit uitkomen: dat moet de pabo doen en daar gebeurt het niet (denk aan het geheven vingertje erbij, dat mag niet ontbreken).
Wat dan wel een oplossing is? Ik zou het eerlijk gezegd niet weten. In de lezingen, workshops of colleges die ik geef probeer ik docenten te enthousiasmeren voor verschillende vormen van literatuur die toegankelijk zijn. Je kunt in de les iedere dag een gedicht voorlezen, je kunt informatieve teksten gebruiken bij zaakvakken en je kunt de dag afsluiten met een verhaal uit een verhalenbundel. Daarvoor hoef je geen stapels boeken gelezen te hebben, maar van daaruit kun je groeien en kunnen ook docenten hun eigen literaire competentie verder ontwikkelen. Begin een klein gesprekje met een leerling: ‘Wat vind je nou leuk aan ‘De waanzinnige boomhut’ en welke boeken kunnen we dan verder lezen die daar kenmerken van hebben, maar die wel net een tikje uitdagender zijn?’ Maar vooral: wees niet te streng voor jezelf. Alhoewel ik geloof dat lezen een van de belangrijkste onderdelen is op school, niet voor niets probeer ik op allerhande manieren docenten aan het lezen te krijgen, weet ik dus ook dat die praktijk weerbarstig is en dat er heel wat obstakels te overwinnen zijn alvorens je leesonderwijs goed kunt aanbieden.
Sommige scholen hebben geluk: die hebben een bevlogen directeur, een enthousiast team, een leescoördinator die met een ongelooflijk doorzettingsvermogen een hele groep docenten meekrijgt, ouders die willen helpen omdat ze daartoe in staat zijn, kortom: die werken er keihard aan om tot de mooiste resultaten te komen. Naar die scholen kijk ik met veel bewondering. Het gros van de scholen echter probeert maar wat en roeit met de riemen die ze hebben. Gaat een top 250 daar voldoende helpen? Wellicht wel voor sommige scholen. Gaat een geheven vingertje werken? Dat geloof ik niet. Ik persoonlijk word daar in eerste instantie zenuwachtig van en vervolgens opstandig.
Een combinatie van het belang inzien van lezen, het promoten van boeken en het ruimte geven aan de eigen smaakontwikkeling én de leerlingen daarbij ondersteunen, dat is het ideale toekomstbeeld dat ik iedere school, iedere docent en ieder kind gun. Hoe daar te komen voor allen? Ik weet het niet, oprecht niet. Ik heb niet de wijsheid in pacht.
Wat ik dan wel weet? Dat heel veel docenten wel willen, maar oprecht niet weten hoe en dat ze daarbij geholpen moeten worden zonder dat er gelijk torenhoge verwachtingen zijn. Wat ik ook weet: dat methodes te veel macht hebben gekregen in onderwijsland en dat te veel docenten daarop leunen en daarom niet vrij zijn in de keuzes die ze maken in de les. En ook dat heeft invloed op het leesonderwijs in Nederlands. Wat ik tot slot weet? Dat het lezen van zogenoemde lectuur er niet gelijk voor zorgt dat hersencellen direct smelten, kinderen geen letter meer begrijpen of welk ander rampscenario er dan geschetst wordt. Als mijn kinderen vanavond weer grijpen naar een tijdschrift terwijl ik een heel ander werk in gedachten had, zal ik deze laatste zin nog maar weer eens voor mezelf herhalen. Geen gesmolten hersenen, geen probleem.